De geur van schroeiend ijzer

1289

Tot de meer bevredigende reportages die ik als journalist mag schrijven, behoort het bedrijfsportret. Een interview met een onderzoeker is intellectueel uitdagender en zal de lezer allicht meer nieuws vertellen, maar als journalist betekent het vaak dat je niet verder komt dan een bureau, tastend naar de abstracte ideeën die de promovendus of hoogleraar naar je toeschuift.

Als ik geluk heb, mag ik dan een onderzoeksopstelling bezoeken, meestal een blinkend roestvrijstalen constructie waaraan ik wel het nodige kan zien, maar niet de essentie van het idee. ECN heeft mij ooit op een dagtochtje per vliegtuig meegenomen naar de synchrotron in Grenoble, maar het ultieme bewijs dat Nederland en Vlaanderen daar een eigen elektronenbundel hadden voor materiaalonderzoek bestond uit een dansende grafiek op een beeldscherm. Het was een indrukwekkende installatie, maar de essentie van een synchrotron bleef ontastbaar.

Omdat ik veel over elektronica schrijf, komt zelfs een onderzoeksopstelling er vaak niet aan te pas. Een supercomputer is een krachtpatser van een apparaat, maar er valt weinig aan af te zien. Aan mijn belangrijkste specialisme – computerveiligheid – valt zelfs helemaal niets aan te raken.

Dus ben ik blij als ik naar een productiebedrijf mag om daar eens te kijken wat ze daar maken. Zo was ik een jaar geleden bij Brush HMA in Ridderkerk, dat in het verleden bekend stond als (onder andere) Smit Slikkerveer en Holec. Men maakt er vierpolige generatoren voor gas- en stoomturbines, met name voor de olie-industrie. Er is een basisontwerp, dat op de wensen van de klant toegesneden wordt. Een apparaat dat in de Siberische permafrost aan de slag moet, zit net wat anders in elkaar dan eentje voor de Arabische woestijn.

Een trotse directeur leidde me rond. Eerst langs de wikkelhallen, waar dunne koperdraden gebundeld werden, toen langs de pers en de trekbanken die ze in de juiste vorm brachten. Ik zag hoe de gevormde koperbundels in een cilindrische bekasting gehangen werden en doorverbonden, zodat een spoel ontstond, hoe ze in een oven gedroogd, in een vacuümkamer verder gedroogd, met epoxyhars overgoten en dan nogmaals in een oven gedroogd werden. Allemaal handwerk met hoge eisen aan het vakmanschap, want één foutje en deze stator slaat door onder de 15.000 volt die hij te verwerken zal krijgen.

In nog weer ander hallen stonden enorme rotoren met magneten erop klaar om in de stator gehangen te worden, extreem nauwkeurig, want als een rotor van dertig ton niet netjes uitgelijnd wordt, slijten de lagers als een razende. Met tandwielkasten eromheen kan zo’n generator 120 ton wegen als hij de fabriek uit gaat, over de Noord en de Maas naar zijn buitenlandse bestemming.

Ik loop tijdens zo’n rondleiding altijd te stuntelen met een notitieblokje. Het is verrekte lastig schrijven zonder ondergrond. Het blijft dus vaak bij steekwoorden. Ik probeer zo veel mogelijk te onthouden. Gelukkig heb ik meestal al van te voren in een kantoortje wat uitleg gehad over het productieproces, zodat ik me kan concentreren op details.

Het is echter de totaalimpressie dat zo’n bezoekje memorabel maakt. Het geluid van staal op staal dat weergalmt in een grote hal, flarden van een radio die ergens aanstaat, onderbroken door het oorverdovende gesnerp van een slijptol. Lichtflitsen van een lasapparaat, de geur van epoxy en schroeiend ijzer. Ik probeer het allemaal waar te nemen en in mijn artikel te verwerken. Doorgaans ben ik daar behoorlijk tevreden over.

Soms lees ik wel eens vergelijkbare artikelen van collega’s. ‘Aardig stukje’, denk ik dan meestal – en ik weet dat anderen dat ook van mijn werk zullen vinden, omdat je de geur van schroeiend ijzer wel kunt beschrijven, maar niet in de neus van de lezer duwen. In mijn eigen stukken lees ik teveel de herinnering achter de woorden. Het is een teleurstellende gedachte: van mijn mooiste reportages bereikt het minste het papier.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 16, 2009.