Technologische onbalans

588a

In september 2007 verschenen boek ‘Diary of a bad year’, een mengvorm van essays en een roman, legt nobelprijswinnaar J.M. Coetzee een interessant verband tussen de vooruitgang van de wapentechnologie en de opkomst van zelfmoordaanslagen.

In vroeger tijden bestreden legers elkaar op het slagveld. Er bestond zelfs zoiets als waardering voor dappere daden van de tegenpartij. Daar waar de technologische mogelijkheden van de twee partijen verder uiteen lopen, wordt het ook moeilijker begrip te hebben voor elkaars strijdwijze. De Amerikaanse en Israelische legers in het Midden-Oosten zetten technologie in om slachtoffers aan de eigen kant zoveel mogelijk te voorkomen, maar toch veel tegenstanders ‘uit te kunnen schakelen’.

Vanuit die mindset bestaat weinig waardering voor een tegenstander die niet om verlies van levens aan de eigen kant lijkt te malen, met de zelfmoordaanslag als ultieme uitvoering. Maar, zegt Coetzee, bekijk het eens van de kant van degene die aan de moderne, afstandgestuurde wapentechnologie onderworpen wordt. Hoe kun je, als je met een onzichtbare en onkwestbare tegenstander te maken krijgt, je waardigheid behouden behalve door je leven dan maar in het gezicht van je vijand te smijten?

Het is een ongelijke strijd, maar zelfs de suïcidale strijdwijze waar de tegenstander in zijn machteloosheid toevlucht toe neemt, proberen we als oneerlijk te kenschetsen, en daar verwondert Coetzee zich over. Mijn gedachten gingen uiteraard meteen uit naar de rol die technologie hierbij speelt, als veroorzaker van de onbalans. Hoezeer westerlingen de strijdwijze van zelfmoordenaars ook verwerpen, zij zullen nooit hun technologie gunnen aan hun tegenstanders, zodat deze kunnen strijden op de manier die het westen zelf klaarblijkelijk het meest aanvaardbaar vindt.

Het trekken van parallellen is verleidelijk. In de sport, een geritualiseerde strijd waarin nog de oude waarden heersen die respect voor de tegenstander voorschrijven, geldt technologische onbalans doorgaans als onwenselijk. De Nederlandse schaatsploeg heeft dankzij de klapschaats ooit nog eens kortstondig wat extra medailles binnengesleept, maar na die oogst werd de innovatie voor iedereen toegankelijk. De belangrijkste innovatie in de wielersport, doping, wordt juist niet voor iedereen toegankelijk gesteld, maar verboden, omdat niet elke fietser zijn lichaam aan het gevaar wil blootstellen en de strijd toch gelijk moet blijven. In de Formule 1, de sport die helemaal om technologie draait, zijn allerlei beperkingen opgesteld, om te zorgen dat de race aantrekkelijk blijft.

In de economische concurrentiestrijd bestaat technologische onbalans ook. Er wordt zelfs naar gestreefd. Innovatie heet het dan. Toch zijn er ook hier grenzen, met het doel iets van eerlijke concurrentie te handhaven. Octrooibescherming vervalt na een bepaalde periode en een bedrijf dat door zijn technologische voorsprong een monopoliepositie verworven heeft, kan op hinderlijke belangstelling van de antitrust-autoriteiten rekenen.

Ook oorlog heeft zijn spelregels, denk aan het verdrag tegen landmijnen en de conventie van Genève, maar als het puntje bij paaltje komt zijn die niet afdwingbaar. Sporten hebben hun eigen autoriteiten en in het geval van doping grijpt zelfs de overheid in. Het bedrijfsleven heeft te maken met overheidsregulering en internationale verdragen, die opzij geschoven worden als nationale belangen tezeer in het geding komen. Oorlogsregels blijven overeind bij de gratie van de zelfbeheersing der strijdende partijen.

Coetzee merkt op dat er tijdens de Koude Oorlog meerdere momenten geweest zijn waarop de Amerikanen zo’n technologische voorsprong hadden, dat ze de Sovjet-Unie hadden kunnen vernietigen voordat hun wapensystemen terug konden slaan. Toch is dat niet gebeurd, evenmin als de Russen dreigden met kamikazepiloten om de tekortkomingen in hun technologie goed te maken. Beide partijen kozen er als het ware voor om de technologische onbalans voor praktische doeleinden te negeren.

Wie vandaag de dag naar het Midden-Oosten kijkt, ontkomt niet aan de observatie dat de technologische onbalans daar zo groot is dat geen van de strijdende partijen ze kan negeren. Daardoor valt er nauwelijks te onderhandelen, want de kaarten die partijen in handen hebben, zijn zo verschillend. En dan tollen de Iraanse centrifuges ook nog steeds harder rond.

Coetzee was er weer eens in geslaagd me diep aan het denken te zetten, op een manier die me met pessimisme vervulde. Niemand die zich laat meeslepen door het werk van Coetzee, die in romans als ‘Disgrace’ en ‘Waiting for the Barbarians’ de meedogenloosheid van de macht in rauwe tonen beschreef, is daar ooit vrolijk van geworden. Ik zou haast zeggen: een onbalans van argumenten.

Eerder verschenen in De Ingenieur nr 14, 2007.