In het eerste deel van Ik René Tardi, krijgsgevangene in Stalag IIb volgde Jacques Tardi de sporen van zijn vader naar het krijgsgevangenkamp tijdens de Tweede Wereldoorlog. Dat deel eindigde met de bevrijding door de Russen. Deel 2 gaat over de terugtocht naar Frankrijk van de uitgemergelde gevangenen, die het maar moeten uitzoeken. Ze ploegen door de smeltende sneeuw, af en toe in gezelschap van vluchtende Duitsers, zowel militairen als burgers, die uit handen van de Russen willen blijven.
Af en toe hebben de mannen een gelukje. Ze belanden bijvoorbeeld in een brouwerij, waar genoeg water is voor iedereen om na vijf jaar weer eens warm te douchen. Ondertussen geeft René zijn zoon (die in werkelijkheid op dat moment nog niet geboren is) geschiedenisles. Ondertussen is de oorlog nog gaande. De kolonne Fransen belandt ineens weer tussen de Russen, die hen rustig laten passeren. Rond het einde van oorlog bereiken ze de Amerikaanse sector. Na ruim honderd pagina’s ellende bereikt hij Saint-Marcel-les-Valence, waar zijn geliefde op hem gewacht heeft.
Jacques Tardi is een meester in het verbeelden van gruwelen. Verteltechnisch geslaagd is de ingreep om zichzelf als puber mee te laten lopen met zijn vader. Zo beleeft hij de verhalen die hij later zou horen ter plekke mee. Voor wie de geschiedenis een beetje kent zijn de uitleggerige intermezzo’s soms een beetje teveel van het goede. Maar het verhaal, getekend in zwart-wit met af en toe een kleuraccent, houdt je voortdurend bij de les.