Emancipatie in eigendom

Linkse partijen ontfermen zich graag over de minder bedeelden in een samenleving, in een klassiek verbond tussen elite en rafelrand. Dat is mooi. Maar het is ook minder mooi. Al te opzichtige steun aan emanciperende bevolkingsgroepen vermindert namelijk bij die groepen het gevoel van eigenaarschap van het emancipatieproces. GroenLinkse reflexen behoeven bijstelling.

Geschreven voor Bureau De Helling, verschenen in het zomernummer van 2016

In de jaren negentig van de vorige eeuw woonde ik aan de Dordtselaan, ooit een van de sjieke allees van Rotterdam-Zuid, boven een snackbar waarvan de geur permanent in mijn appartement hing. Boven mij woonde een zeeman die er meestal niet was. Was hij er wel, dan hoorde ik iedere stap die hij zette op de kale houten vloer. Daar weer boven zat aanvankelijk een bordeel. Later woonde er een omvangrijke Turkse familie, die herhaaldelijk zoveel rijst door de afvoer spoelde dat deze verstopt raakte. Dan kwam het water bij mij door het plafond. Een keer, toen ik er niet was, trapte de politie mijn voordeur in om de bron van het water te zoeken dat door de vloer de snackbar in druppelde.

Aan de overkant van het portiek woonde een Nederlands gezin, een echtpaar met twee dochters. Hij was een afgekeurde boekhouder, die bijkluste in de videotheek. Zij was prostituée geweest, maar deed nu alleen nog striptease. Samen dreven ze een kleine escortservice. De buurvrouw had een pc gekocht, omdat ze een boek wilde schrijven over ‘het vak’, waar ze vanuit de zorg ingerold was. Het was misschien geen droombaan, maar ze was mensen van dienst, en dat was goed. In elk geval was het niet zielig. Dat wilde ze graag vertellen. In de zomer hield de buurvrouw het portiek nat om te voorkomen dat junks er kwamen chinezen. Wanneer ik op vakantie ging, gaf ik haar de sleutel. Dan gaf ze de plantjes water en maakte ongevraagd schoon.

Goed, het was vuil op straat en om de hoek, bij de cafés aan de Putselaan, werd regelmatig geschoten, maar ik heb er jaren met plezier gewoond. Dat kwam mede omdat ik wist dat het slechts een tussenstation was, een eerste zelfstandige woning na mijn studententijd. Ik had uitzicht op beter. Toen ik in 1998 afscheid nam van mijn buren, geneerde ik me. Ik had het aan de Dordtselaan, met in mijn eentje evenveel ruimte als zij met z’n vieren, al zoveel beter dan zij. En nu verhuisde ik naar het centrum, een voor hen onbetaalbaar deel van de stad.

Fortuijn

Vier jaar later raasde Pim Fortuijn door de stad. Ik hoefde niet te raden op wie mijn oude buren gestemd hadden. We hadden het soms over politiek gehad, bijvoorbeeld als ik in verkiezingstijd weer trouw mijn GroenLinks poster had opgehangen. Zij verwachtten weinig van de politiek. De partij die voor hen zou moeten opkomen, de PvdA, had hen verlaten ten gunste van de allochtonen, naar wie nu de exclusieve belangstelling van de elite leek uit te gaan. Maar hadden zij het dan zoveel beter dan dat Turkse gezin?

In Leefbaar Rotterdam hebben zij ongetwijfeld de oude PvdA herkend, de partij die opkwam voor hún belangen.

Pim Fortuijn was, met andere woorden, de aanvoerder van een emancipatiebeweging. Eindelijk was er weer iemand uit de elite die het expliciet opnam voor mensen zoals mijn buren. Bij het linkse publiek zijn vooral Fortuijns moslimvijandige uitspraken blijven hangen, maar die vormden niet de kern van de boodschap. In zijn boek De verweesde samenleving had hij geconstateerd dat de verzorgingsstaat niet geleid had tot werkelijke emancipatie. De materiële noden van mijn buurman waren door zijn uitkering wel gedekt, maar die had hem niet zijn gevoel van eigenwaarde terug bezorgd. Daar ging Fortuijn wat aan doen, met zijn nadruk op ‘Nederlandse normen en waarden’ (wat die dan ook zijn mochten, want daar was hij vaag over). Zonder weg te kijken voor de lelijke kanten van Fortuijns ideologische potpourri geldt dat de aantrekkelijkheid ervan lag in het serieus nemen van een kiezersgroep die zich niet zozeer materieel als wel cultureel verlaten voelde.

Samenwerking

Binnen GroenLinks Rotterdam werd dit al vroeg onderkend. Nog voor de moord op Fortuijn circuleerde intern een stuk dat de mogelijkheden voor samenwerking verkende. Bij diezelfde verkiezingen van 2002 had de afdeling Rotterdam ook al afscheid genomen van de gewoonte om mensen alleen vanwege hun achterban een plek op een lijst aan te bieden. Dat gebeurde vanuit het besef dat de eerste stap van het emancipatieproces voltooid was. Migranten waren betrokken geraakt bij de politiek. Het werd tijd om de lat hoger te leggen, niet in de laatste plaats om hen serieus te nemen als politici.

Toen Fortuijns volgelingen de macht kregen, bleek direct de zwakte van diens gedachtegoed: wel sterk in het benoemen van problemen, niet in het aandragen van oplossingen. Fortuijn kwam in zijn boeken ook niet verder dan dat er een vaderfiguur (hijzelf) nodig was om het verweesde volk bij de hand te nemen – inderdaad een totalitaire gedachte, zij het niet per se rechts. Het idee dat de maatschappij maakbaar is als van bovenaf maar duidelijke lijnen worden uitgezet, is een rode draad in Fortuijns gedachtegoed die teruggaat naar zijn marxistische periode.

Gevolg was dat ‘benoemen’ zo’n beetje de core business van Leefbaar Rotterdam werd, wat in de praktijk neerkwam op het zeggen van lelijke dingen over ‘moslims’, die zich daar dan tegen moesten verweren. Dat legde de kiem voor een confrontatiepolitiek die sindsdien alleen maar verder uit de hand gelopen is.

Ruggensteun

Hoewel de polarisatie de sfeer in de stad niet bevorderde, waren de effecten niet uitsluitend negatief. Een jonge generatie moslim migranten kwam erachter dat ze zich uitstekend verweren kon zonder de traditionele ruggensteun van de linkse partijen. Die steun, hoe goed bedoeld ook, kreeg daarmee voor sommigen iets paternalistisch. Zij wilden eigenaar zijn van hun eigen emancipatie.

Die beweging leidde tot de oprichting van Nida, een lokale partij die zijn leven begon als ‘Project Fortuijn’. De initiatiefnemers hadden gezien hoe Fortuijn een groep Rotterdammers aansprak die zich niet in de bestaande politiek herkenden en hoe andere partijen onder invloed daarvan in die richting opschoven. Ze wilden hetzelfde doen voor een andere groep, die zich weliswaar vertegenwoordigd wist door linkse partijen, maar zich daar niet mee identificeerde. Nida staat te boek als ‘moslimpartij’, maar trekt daarnaast andere migranten en Nederlanders die een alternatief zoeken voor de gevestigde linkse partijen.

Voorman van Nida is Nourdin el Ouali. Tot 2013 was hij raadslid voor GroenLinks, maar hij verliet in goed overleg de fractie om leiding te geven aan de nieuwe beweging. Hij is nog altijd partijlid. El Ouali zelf zegt dat GroenLinks dankzij Nida vier zetels in de raad heeft (afzonderlijk hebben beide partijen er twee). We spreken elkaar regelmatig om elkaars gedachten over emancipatie te scherpen.

Emancipatieplatform

El Ouali stelt dat bij partijen als PvdA en GroenLinks wel goede wil bestaat, maar dat ze te wit zijn om een emancipatieplatform te kunnen vormen. Eenvoudig gezegd: er zou een enorme influx van leden uit zijn achterban nodig zijn om hen het gevoel te geven dat de partij ook van hen is. Daar komt bij dat linkse partijen uit progressieve overwegingen wel opkomen voor migranten, maar tegelijkertijd moeite hebben met de uit hun oogpunt conservatievere aspecten van de cultuur (denk aan hoofddoeken, homoseksualiteit of ritueel slachten). Werkelijk begrip voor religieuze of andere niet-materiële motieven ontbreekt vaak.

Dat is een gemis, omdat migrantengemeenschappen doorgaans gegroepeerd zijn om kerken en moskeeën, op een schaal die binnen GroenLinks niet altijd in beeld is. De in 2007 verschenen Gids voor christelijke migrantengemeenschappen in Rotterdam, bijvoorbeeld, somt meer dan honderd etnische kerkgenootschappen op, veelal van het behoudende soort. Het is een illusie om te denken dat groepen die zich een plek proberen te verwerven in de samenleving, tegelijkertijd hun groepsidentiteit zullen inruilen voor een liberale, op het individu gerichte levensvisie. Daarvoor is de onderlinge band in het emancipatieproces te belangrijk.

Dit betekent niet dat de situatie statisch is. In haar proefschrift Ik ben die Marokkaan niet! (2012) laat Machteld de Jong aan de hand van een langjarige studie zien hoe Marokkaanse HBO-studenten een balans zoeken tussen hun verschillende identiteiten als Marokkaan, Nederlander én moslim. Die strijdbaarheid is terug te zien in Nida. In zekere zin is dat ook belangrijker dan de precieze standpunten – in de Rotterdamse gemeenteraad stemmen GroenLinks en Nida in 99 procent van de gevallen gelijk. Het verschil tussen beide partijen zit met name in het eigenaarschap.

Leidraad

GroenLinks zal dus moeten leren loslaten, of in elk geval het initiatief vaker overlaten aan migranten zelf en genoegen nemen met een ondersteunende rol op het tweede plan.

Dat verklaart bijvoorbeeld de uiteenlopende reacties op de actie Ik ben een Marokkaan uit 2014, toen de partij in de bres sprong voor Marokkanen na het ‘minder minder minder’ incident rondom Geert Wilders. Velen stelden die solidariteit op prijs, maar onder met name jongeren bestond ook een gevoel dat ze naar de achtergrond gedrongen werden door wat in de Zwarte-Piet-discussie ‘helper whiteys’ zijn gaan heten. Onbedoeld ontneemt solidariteit dan de emanciperende groep het eigenaarschap van hun strijd. Een van de kenmerken van emancipatie is immers dat je onafhankelijk wordt van anderen die jou in bescherming nemen.

De nieuwe lijsttrekker Jesse Klaver heeft zich voorgenomen van GroenLinks een volkspartij te maken die een brede doelgroep aanspreekt, ‘de moslimmoeder en de bouwvakvader, de onderwijzer en de hoogleraar’, kondigde hij aan in zijn speech op het partijcongres van april 2016. Daaronder ligt een economische analyse waarvoor in de maatschappij veel steun te verwerven valt. Terugdenkend aan mijn oude portiek aan de Dordtselaan, vermoed ik dat iedereen zich zou kunnen scharen achter de bestrijding van een maatschappij waarin economisch rendement de leidraad is. Economische emancipatie is een gedeeld belang.

Twee reflexen

Het is echter niet het hele verhaal. Er is ook behoefte aan gedeelde waarden, of tenminste het besef dat culturen naast elkaar kunnen bestaan. Dat verhaal kan afgeleid zijn van de economische visie, zoals de American Dream dat doet in de VS, maar moet dan wel expliciet verwoord worden. Dat wil zeggen dat een verband moet bestaan tussen de economische en culturele behoeften die leven in Rotterdam-Zuid en andere plekken waar de samenleving het hardst schuurt. Dat verband kan niet van buitenaf opgelegd worden. Het moet in de samenleving zelf ontstaan – en daar gaan decennia overheen. Politieke partijen kunnen echter wel een verhaal aanreiken.

In de zoektocht naar dat verhaal zal GroenLinks twee reflexen moeten leren onderdrukken: ten eerste dat migranten het altijd nodig hebben dat iemand voor hen in de bres springt en tweede dat het door Fortuijn blootgelegde sentiment uitsluitend bestreden dient te worden. Beide groepen, al worden ze nu politiek tegenover elkaar gepositioneerd, hebben meer gemeen dan de gemiddelde blanke hoger opgeleide vermoedt, namelijk de overtuiging dat ze harder dan anderen zullen moeten knokken om wat van het leven te maken.

De bewoners van mijn portiek wisten best dat ze tot elkaar veroordeeld waren, ook al hadden ze het graag anders gezien. Misschien deelden ze puur daarom al meer met elkaar dan met mij, de passant uit de elite die hen uiteindelijk toch verlaten zou. Laatst was ik in de buurt. Het ziet er veel schoner uit dan vroeger. Het pand is opgeknapt. Maar het portiek is afgesloten en mijn oude buren zijn verhuisd.


Naschrift Het heeft niks met Rotterdam-Zuid te maken, maar wel met mijn constatering uit de laatste alinea dat rechts-populisten en migranten dichter bij elkaar staan dan men op links denkt: het Franse Front National mikt met succes op moslimkiezers.