Mijn laatste stuk als wetenschapsjournalist

Vorige week heb ik mijn laatste stuk ingeleverd als freelance wetenschapsjournalist. Het ging over hetzelfde onderwerp als het eerste, in maart 1994: de opmars van kunstmatige intelligentie als instrument om ingewikkelde technische problemen op te lossen. Dat zegt iets over mijn reden om te stoppen: ik had al een poos het gevoel steeds dezelfde stukken te schrijven. De belangrijkste reden is echter dat er leuke nieuwe dingen in het vat zitten, die al mijn tijd gaan opeisen.

Maar goed, zoals die dingen gaan, eerst kijk ik nog even terug. Ik heb dit alles bij elkaar toch bijn 35 jaar gedaan, sinds ik als eerstejaars student technische informatica in december 1987 mijn eerste stuk inleverde bij Delta, de universiteitskrant van de TU Delft. (Daarvoor publiceerde ik al in de schoolkrant, maar dat waren strips en thrillers, dus geen journalistiek).

Dienstplicht

Het is nu moeilijk meer voor te stellen, maar in de jaren negentig van de vorige eeuw behoorden enkele universiteitskranten tot de top van de Nederlandse journalistiek. Terwijl ik aan de TUD mijn ingenieursopleiding doorliep en tegelijkertijd het journalistieke vak leerde, ging Delta bij dat selecte gezelschap horen. Na mijn afstuderen zat ik anderhalf jaar als dienstplichtig journalist op de redactie. Zo leerde ik, naast het schrijven van stukken, ook hoe die processen werkten.

Toen mijn diensplicht er bijna op zat, zei René Didde, één van de Volkskrant-journalisten die ook voor Delta werkte, dat ik vast freelance wetenschapsjournalist zou worden. Op dat idee was ik nog niet gekomen. Ik zag mezelf als een beunhaas – en dat is eigenlijk altijd zo gebleven, reden waarom ik bijvoorbeeld nooit lid geweest ben van de VWN. Maar het leek me wel een handige manier om geld te verdienen, terwijl ik aan mijn proefschrift werkte.

Tot mijn stomme verbazing reageerden alle bladen die ik aanschreef onmiddellijk positief. Na een week had ik een aardig gevulde orderportefeuille. Binnen een paar maanden zat ik daarnaast als invalredacteur bij het zojuist opgerichte Technisch Weekblad (dat in zijn eerste editie genoemd stuk over kunstmatige intelligentie van me publiceerde). Omdat het bij Delta gebruikelijk was dat gewone redacteuren ook eindredactietaken op zich namen in de laatste uren voor de krant zakte, deed ik dat bij TW ook. Zo werd ik jarenlang de vaste invaleindredacteur.

Twee jaar later was het proefschrift af. De wetenschapsjournalistiek gaf me een ongekende vrijheid, bijvoorbeeld om in dat jaar (1996) drie maanden door de Verenigde Staten te reizen. Ik vond het werk leuk en het verdiende goed. Dus het aanvankelijke plan om na mijn promotie een echte baan te zoeken, liet ik varen. De universiteit was te pietepeuterig om mijn aandacht vast te houden, wist ik inmiddels, en het bedrijfsleven was saai en slecht betaald, leidde ik af uit de verhalen van studiegenoten. Wetenschapsjournalist was in alle opzichten een superieur prachtvak.

Volkskrant

In 1998 en 1999 was ik hoofdredacteur van Delta. Als eerste in Nederland, denk ik, besloten we indertijd om iedere dag de website te verversen. Daar moest wel wat interne weerstand voor overwonnen worden: wie keek er nou dagelijks op internet? En als het aansloeg, zouden mensen dan nog wel de wekelijkse papieren krant lezen? Ondertussen schreef ik nog voor een dozijn andere bladen en zat ik dus regelmatig bij Technisch Weekblad eindredactie te doen. Achteraf vraag ik me wel eens af hoe ik dat allemaal in mijn dagen propte.

Het jaar erop belandde ik voor een invalbeurt op de redactie van de Volkskrant. Bijna aan de top. Dat werd nogal een teleurstelling. Ik had fijne, betrokken collega’s, daar niet van. Maar de Volkskrant had niet de dynamiek van Delta. Ik mocht maar één stuk per week schrijven, als het meezat twee, terwijl ik gewend was er een stuk of vijf te schrijven in de uren waarvoor ze me inhuurden. Na drie maanden met veel duimen draaien had ik het wel gezien. De mooiste redactiebaan had ik al gehad, bij Delta. Ik was freelancer in hart en nieren.

De eerste jaren van deze eeuw heb ik volop geprofiteerd van de vrijheid. Het was opnieuw een mooie inkomstenbron om andere bezigheden te financieren, namelijk intensieve bestuursfuncties in de Rotterdamse cultuursector en lange wereldreizen, met als hoogtepunt in 2004 een tocht van vier maanden over land naar Indonesië.

Sleet

De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de sleet er toen al een beetje op zat. Niet alleen op mijn motivatie, maar ook op het vak. Internet bleek inderdaad een bedreiging voor de papieren krant, maar vooral omdat de personeelsadvertenties verdwenen en daarmee een belangrijke inkomstenbron van de uitgevers. Rond de eeuwwisseling had ik een dozijn opdrachtgevers, daarna werden het er steeds minder. De nekslag kwam met de financiële crisis van 2009. Bladen werden dunner, tarieven gingen omlaag. Per woord krijg ik voor mijn laatste artikel over kunstmatige intelligentie even veel als voor het eerste, namelijk een gulden, ofwel 45 eurocent. Daarmee ben ik voor mijn laatste opdrachtgevers een dure freelancer.

De afgelopen jaren heb ik mijn business dus gediversificeerd. Het bestuurswerk in de cultuursector is uitgegroeid tot betaald werk. Dit jaar zou nog maar iets van tien procent van mijn inkomen uit de journalistiek komen. Tijd om de stekker eruit te trekken. De komende vier jaar ben ik in elk geval zakelijk leider van Rotown Magic, met daarnaast losse klussen, want freelancer blijf ik. Ook wil ik meer tijd vrijmaken voor mijn romans. En binnenkort voor iets helemaal nieuws, maar daarover later meer.