
Een van de schaduwen die over het moderne Turkije hangt is de massamoord op Armeniërs van 1915 tot 1920. Toen Turkijes belangrijkste schrijver, Orhan Pamuk, onlangs opriep de genocide te erkennen, kreeg hij de volle laag. De officiële Turkse geschiedenis ontkent de vele doden niet, maar houdt het liever op een tragedie.
‘Ik ontmoette een vluchteling uit het district Kara-Hissar die met zes metgezellen gered was door enkele Armeense vrouwen die zich in een bedoeïenenkamp gevestigd hadden. Achthonderd families hadden Kara-Hissar verlaten. De helft werd overboord gezet van Arabische boten op de Eufraat. De overlevenden belandden in een concentratiekamp in Deir-ez-Zor. Daar benaderden ze de overste, in de hoop hun vrijheid te kopen. (…) Maar het redde hen niet. De gehate gendarmes begeleidden hen tijdens de mars. Stokken, stenen, messen en dolken werden gebruikt, en een paar genadevolle kogels. (…) De nacht was donker en de wacht achtelozer dan anders. De resten van het gezelschap, in totaal vijfenvijftig man, ontsnapte.’