In de loop der jaren ben ik in nogal wat landen geweest waar een zwarte markt bestond om geld te wisselen. Meestal was dat omdat het aanbod van westerse valuta kleiner was dan de vraag ernaar. Cubanen, bijvoorbeeld, willen graag dollars hebben, omdat ze daar dingen mee kunnen kopen die in pesos niet beschikbaar zijn. Elders houdt de overheid de koers van de eigen munt kunstmatig hoog. Hoe dan ook, het kan voor de reiziger die lokaal geld nodig heeft voor directe uitgaven aantrekkelijk zijn om zwart geld te wisselen.
Het risico dat daarmee gepaard gaat wisselt. Toen Albanië in 1993 net de grenzen geopend had, maakten de banken zelf de zwarte prijs van de lek bekend. Als je binnen geld wilde wisselen kreeg je te horen dat je dat beter buiten kon doen, want dan kreeg je meer. De zwarthandelaars buiten hielden zich scrupuleus aan de koers. In Algerije, waar ik onlangs was, mag het niet, maar lopen de wisselaars met dikke stapels bankbiljetten ‘change change’ te fluisteren in de buurt van de bankkantoren. In Iran moet je bij juweliers in de bazar zijn – iets geheimzinniger, maar iedereen weet het. Op Cuba is nog meeer voorzichtigheid geboden.
Hoe dan ook, de eerste keer geld wisselen op de zwarte markt kan spannend zijn. Wanneer je bij de grens snel wat handgeld nodig hebt voor een bus, wissel dan twintig dollar. Als je getild wordt, is de schade te overzien. De handleiding hieronder is voor de serieuzere transacties.