Porfolio cultuur: strategie en businessplannen

Julia Schoch: Mit der Geschwindigkeit des Sommers

Een vrouw die zelden haar stadje aan de Duits-Poolse grens verlaat, reist naar New York om daar zelfmoord te plegen. Haar zuster vertelt in Mit der Geschwindigkeit des Sommers van Julia Schoch hoe het zover komt, al geeft het niet veel inzicht in het karakter. De zus lijkt vooral een allegorie te zijn.

De roman is namelijk een portret van het stadje en een aanpalend dorp, in DDR-tijden als een achteraf-negorij, die bestond bij gratie van de aanwezigheid van een kazerne. Na de val van de muur sluit de kazerne en trekken de mensen weg, op een handjevol na. Het leven wordt steeds doellozer. De zus probeert met haar minnaar, een ex-soldaat uit de kazerne, het gelukkige deel van het verleden een beetje levend te houden. Maar houdbaar blijkt dat niet.

Ik vond het een aardig verhaal van ruim honderd pagina’s, maar beklijven doet het niet.

Ulrich Alexander Boschwitz: Der Reisende

Toen Ulrich Alexander Boschwitz, 27 jaar oud, in oktober 1942 getorpedeerd werd, nam hij een gereviseerde versie van Der reisende (vertaling, hoorspel) met zich mee naar de bodem van de Atlantische Oceaan. Dat het beter had gekund, lees je her en der in de roman, maar wat een meesterlijk, beklemmend verhaal is het sowieso al.

Het is Kristallnacht en de Joodse zakenman Otto Silberman is op drift. De ene na de andere trein neemt hij, kriskras door Duitsland, eerst om te proberen zijn vermogen te redden, daarna wat laatste bezittingen en tot slotte enkel nog het vege lijf. Terwijl de slapeloze nachten zich opstapelen verliest hij steeds meer van zichzelf. Zijn gedrag wordt irrationeler, terwijl hij juist als zijn verstand nodig heeft om zijn vijanden te vlug af te zijn.

Het is echt ontzettend knap hoe zo’n jonge schrijver vanaf de eerste pagina’s in het hoofd van zijn lezers kruipt om daar de nervositeit aan te wakkeren: gaat Silberman genoeg bij zinnen blijven om het te redden? Het antwoord staat in het boek. Of het ligt op de bodem van de oceaan.

Heinrich Mann: Professor Unrat

Professor Unrat, de roman van Heinrich Mann, is vooral bekend van de verfilming met Marlene Dietrich in de hoofdrol, onder de titel Der blaue Engel. Een terechte wisseling van perspectief, want ook in de roman is Rosa Fröhlich eigenlijk een interessanter personage dan de professor uit de titel, een pedante leraar klassieke talen in een Duits provinciestadje. Waar de leraar monkelt over de privileges die hem naar zijn idee onthouden worden, knokt Rosa zich door het leven.

Enfin, ik ga niet als de duizendste recensent het verhaal navertellen. Laat ik volstaan met zeggen dat ik het tweede deel, waarin Unrat en Rosa partners in crime worden, interessanter vond dan het eerste, waarin hij haar als een soort zedeprediker aanspreekt. Het leest, ook in het Duits, lekker weg, maar Heinrich Mann heeft niet de diepgang en scherpte van zijn jongere broer Thomas.

Anjet Daanje: Het lied van ooievaar en dromedaris

Het lied van ooievaar en dromedaris, de alom gelauwerde roman van Anjet Daanje, laat zich op meerdere niveaus lezen. Gelukkig maar, want wie het echt helemaal wilt doorgronden heeft een ingewikkelde puzzel te leggen. Ik ga dat hier niet allemaal uitanalyseren, maar alleen kort uitleggen hoe ik het lees.

Daanje jaagt de lezer de roman in met een beeldende, gruwelijke scène waarin een vrouw de echtgenote van een predikant moet afleggen die in het kraambed gestorven is. De overledene is de moeder van Eliza May Drayden, de hoofdpersoon van de roman (althans, dat wil de uitgever u laten geloven). Eliza May en haar zus Millicent vergaren later faam als schrijfsters. Een derde zus, Helen, overlijdt op jongere leeftijd. Millicent trouwt met de opvolger van haar vader in de pastorie. De door de dood geobsedeerde Eliza May trekt met tegenzin bij het echtpaar in.

Lees verder Anjet Daanje: Het lied van ooievaar en dromedaris

Thomas Bernhard: Wittgensteins Neffe

Thomas Bernhard, deels opgegroeid in Rotterdam, was het enfant terrible van de Oostenrijkse literatuur. Hoeveel prijzen zijn landgenoten hem ook gaven, hij bleef hen haten. Maar goed, Bernhard haatte zo’n beetje alles en iedereen. Een van de uitzonderingen was Paul Wittgenstein, een zonderlinge neef van de bekende filosoof. Over die vriendschap schreef Bernhard Wittgensteins Neffe.

De vertelling begint veelbelovend met beide protagonisten op een steenworp van elkaar in hetzelfde ziekenhuis, maar niet in staat elkaar te bezoeken. Daarna begint Bernhard terug te kijken op hun vriendschap, waarin kankeren op anderen een belangrijke rol blijkt te spelen. Enfin, het is allemaal virtuoos opgeschreven, maar ik werd nogal moe van deze Waldorf en Statler van de Weense theaterwereld, die een eind om zich heen slaan om maar niet teveel aan introspectie te hoeven doen.

James Baldwin: Go tell it on the mountain

Go tell it on the mountain van James Baldwin is andere koek dan If Beale Street could talk, dat ik eerder deze week las. Dit is een vader-zoondrama dat zich grotendeels afspeelt tijdens één kerkdienst in Harlem.

Terwijl de veertienjarige Johnny in vervoering raakt, laten zijn vader, moeder en tante hun levens aan zich voorbijgaan in de kerkbanken. Hoewel Johnny de hoofdpersoon van het verhaal is, draait het grotendeels om zijn vader Gabriel, een prediker die gebukt gaat onder zondes die hij voor zichzelf probeert goed te praten. Hij deed me denken aan de whisky-priester uit Graham Greens The power and the glory, ook zo’n formidabel, getormenteerd karakter. Een ploert, maar toch een met wie je meeleeft.

Kortom, dit is een indrukwekkende debuutroman over schuld en boete. Je moet, denk ik, wel enigszins bijbelvast zijn om werkelijk te begrijpen wat er in de vier hoofdrolspelers omgaat.

James Baldwin: If Beale Street could talk

If Beale Street could talk is een (verfilmde) klassieker. James Baldwin vertelt het verhaal van de zwangere Tish, die in het Harlem van de jaren zestig probeert haar verloofde Fonny vanachter de tralies te krijgen. Hij zit vast op verdenking van verkrachting, omdat hij de enige zwarte was in de line-up van verdachten die de politie organiseerde. Gaandeweg wordt duidelijk waarom de politie het op Fonnie gemunt heeft.

Baldwin is een topauteur, dus personages en setting komen prachtig naar voren in de roman. Maar naar mijn smaak was het toch te sentimenteel. Dat hoort een beetje bij dit soort sociaal realisme, dat de karakters neerzet als slachtoffer van een onrechtvaardige samenleving. Geheel conform de realiteit van het tijdperk, maar als roman vond ik het daarom een beetje te schematisch en voorspelbaar.

Elizabeth Strout: Oh William!

Lucy Barton, de hoofdpersoon van Oh William! door Pulitzerprijswinnaar Elizabeth Strout, is zo’n oudere vrouw die met twee wijntjes op tijdens een feestje naast je komt zitten en over haar leven begint te vertellen. Strout zet haar volkomen overtuigend neer, wat zonder meer een prestatie is. Het is werkelijk niet eenvoudig om een roman lang een vloeiende conversatiestijl vast te houden.

Als er oeverloos tegen je aan gebabbeld wordt, mag je hopen dat het een beetje interessant is. Lucy is met haar ex naar het platteland van Maine geweest op zoek naar zijn roots en heeft daar niet bijster veel beleefd behalve dat ze over van alles en nog wat gemijmerd heeft. Dat kun je interessant vinden. De jury van de Booker Prize 2022 vond van wel. Ik vond van niet.

Percival Everett: The trees

The Trees van Percival Everett, vorig jaar op de shortlist van de Booker, begint als een moordmysterie. Iemand heeft het voorzien op leden van de Klu Klux Klan in Money, Mississippi, een gehucht dat vooral bekend is om een geruchtmakende lynchmoord in 1955. Naast de directe slachtoffers, nazaten van de moordenaars uit 1955, wordt ook steeds het lijk van een zwarte man gevonden. Dezelfde zwarte man, die telkens verdwijnt uit het mortuarium.

De lokale sheriff is niet blij met de (zwarte) FBI-agente die erop af gestuurd wordt en ingewikkelde vragen stelt. Het is immers zonneklaar dat de zwarte man de dader is, want als er een witte man dood is, dan heeft de dichtstbijzijnde zwarte het gedaan. Hoe die dat voor elkaar gekregen heeft terwijl hij zelf ook dood is, is het op te lossen raadsel.

Percival Everett hanteert een nonachalante stijl om het racisme in de zuidelijke staten aan de orde te stellen, met veel (flauwe) humor. Tot iets over de helft van het boek werkt dat goed. Daarna begint Everett zich te vertillen. Om de wijdverspreide lynchpraktijken te spiegelen voert hij complete legers zwarte zombies op die door het hele land witte supremacisten over de kling te jagen, tot in het Witte Huis toe. De zeggingskracht van het verhaal wordt er niet beter op – en dat is jammer.

Raymond Chandler: The big sleep and other novels

The first time I laid eyes on Terry Lennox he was drunk in a Rolls-Royce Silver Wraith outside the terras of The Dancers. Met die prachtzin begint ‘The long goodbye’, de laatste van drie thrillers van Raymond Chandler in de bundel die ik las. Dankzij de verfilming met Humphrey Bogard en Lauren Bacall is ‘The big sleep’ de bekendste, maar de eerstgenoemde is verreweg het best, omdat het plot veel zorgvuldiger is opgebouwd.

Lennox wordt door Philip Marlowe, Raymond Chandlers detective in alle drie de romans, van straat geraapt nadat diens echtgenote is weggereden. Later vermoordt Lennox zijn vrouw en zet Marlowe, overtuigd van zijn onschuld, hem op het vliegtuig naar Mexico, waar hij alsnog een betekentenisbrief schrijft en zelfmoord pleegt. De zaak is daarmee klaar, maar waarom vinden ongure en rijke types het vervelend dat Marlowe toch zijn neus erin blijft steken? Halverwege het verhaal begint een schijnbaar totaal ongerelateerde zaak te spelen, waarvan je gaandeweg doorkrijgt dat je – als je even slim geweest was als Marlowe – meteen had kunnen weten dat het stonk.

Enfin, het is een thriller, dus ik ga niets verklappen, maar ik heb mij uitstekend vermaakt met ‘The long goodbye’, dat bij vlagen ook een cynisch commentaar op de Amerikaanse samenleving is. ‘The big sleep’ is aardig, maar zit in sfeer en tempo nog heel dicht tegen het tien jaar oudere The Maltese Falcon aan. ‘Farewell, my lovely’ vond ik slecht (en nogal racistisch).